Partijbedoeling niet (meer) relevant bij kwalificatie arbeidsovereenkomst

De vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst is niet altijd gemakkelijk te beantwoorden. In het recente arrest X/Gemeente Amsterdam van 6 november 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de beantwoording van die vraag niet relevant is of partijen daadwerkelijk de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. De rechter moet aan de hand van de rechten en verplichtingen die partijen zijn overeengekomen beoordelen of de overeenkomst voldoet aan de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

Dit wordt gezien als belangrijke wijziging ten opzichte van het arrest Groen/Schoevers uit 1997. Uit dit arrest en latere arresten (waaronder Stichting Thuiszorg Rotterdam/PGGM) van de Hoge Raad werd wel afgeleid dat de partijbedoeling relevant was voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst. In veel opdrachtovereenkomsten werd daarom opgenomen dat partijen uitdrukkelijk niet de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Feiten X/Gemeente Amsterdam

De betrokkene in de zaak X/Gemeente Amsterdam ontving een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IAOW). In het kader van een re-integratietraject verrichtte zij met behoud van haar uitkering werkzaamheden als servicedesk medewerker bij de gemeente. Na afloop van de werkzaamheden heeft de betrokkene zich op het standpunt gesteld dat zij op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was bij de gemeente en daarom recht heeft op het bij de functie behorende loon.

Hof Amsterdam

Het Hof Amsterdam oordeelde dat betrokkene haar werkzaamheden niet in het kader van een arbeidsovereenkomst verrichtte. Daarbij achtte het hof van belang dat niet kon worden geconcludeerd dat, ten tijde van de plaatsing van betrokkene in het participatietraject, de bedoeling van partijen was geweest om (ook) een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Het hof verwees hiervoor onder andere naar correspondentie voorafgaand aan de werkzaamheden, de omstandigheid dat de betrokkene als werkzoekende ingeschreven bleef staan bij UWV en dat de werkzaamheden bij de Gemeente beëindigd zouden worden in geval van het aanvaarden van regulier werk.

Hoge Raad

De Hoge Raad overwoog dat voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Dit lijkt dus een breuk met hetgeen door de Hoge Raad in het arrest Groen/Schoevers en latere arresten werd overwogen.

De kwalificatie van een overeenkomst moet volgens de Hoge Raad worden onderscheiden van de vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Die vraag moet beantwoord worden door middel van uitleg (aan de hand van de maatstaf uit het Haviltex arrest). Vervolgens kan beoordeeld worden of de overeenkomst tussen partijen voldoet aan de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Hiervoor is in ieder geval vereist dat sprake is van (i) arbeid, (ii) loon en (iii) een gezagsverhouding.

Dat het hof de partijbedoeling ten onrechte meewoog bij de kwalificatievraag leidt er overigens niet toe dat het uiteindelijke oordeel van het hof, dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, niet in stand blijft. Op grond van de vastgestelde wederzijdse rechten en verplichtingen oordeelde het hof volgens de Hoge Raad namelijk terecht dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet voldoet aan de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad overwoog dat de vergoeding die de betrokkene voor haar werkzaamheden ontving (een stimuleringspremie) niet kon worden aangemerkt als loon. Daarmee is alsnog niet voldaan aan de vereisten voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.

Tot slot

Deze uitspraak heeft mogelijk verstrekkende gevolgen. In veel opdrachtovereenkomsten tussen een opdrachtgever en zzp’er is namelijk opgenomen dat partijen niet de bedoeling hebben om een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Dit om te voorkomen dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad heeft nu duidelijk overwogen dat de partijbedoeling niet (meer) relevant is. Hierdoor zal de nadruk nog meer komen te liggen op hoe partijen feitelijk uitvoering geven aan de opdrachtovereenkomst. Indien partijen (te) veel leunen op de partijbedoeling bestaat dus een groter risico dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Wel zal steeds voldaan moeten worden aan de vereisten voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst. Er moet sprake zijn van een overeenkomst waarbij gedurende zekere tijd arbeid wordt verricht, loon wordt betaald en er dient sprake te zijn van een gezagsverhouding. Is hieraan voldaan, dan is – ongeacht de bedoeling van partijen – sprake van een arbeidsovereenkomst.

Bij vragen kan je contact opnemen met Ruud Schepers of Marieke Opdam.

Comments are closed.