Wie is tijdens de coronacrisis bevoegd een noodverordening vast te stellen?

De laatste tijd hebben verschillende burgemeesters in verband met dreigende rellen noodverordeningen vastgesteld. Een voorbeeld: burgemeester Bruls van Nijmegen verbood in zijn hoedanigheid van burgemeester (hij is daarnaast ook voorzitter van de veiligheidsregio Gelderland-Zuid) op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties een demonstratie die ‘Nederland in Verzet’ op zondag 28 november 2021 wilde houden in de binnenstad van Nijmegen. Hij stelde ook een noodverordening vast in verband met ernstige vrees voor wanordelijkheden. Er bestond volgens de overwegingen van de noodverordening een reële kans dat ondanks het demonstratieverbod er een grote groep betogers van ‘Nederland in Verzet’ zich zou verzamelen in het centrum van Nijmegen. Een andere overweging luidde dat er een reële dreiging was dat betogers en andere groepen in strijd zouden handelen met de covid19-regels waardoor er een ernstig gevaar voor de volksgezondheid zou ontstaan. Daarmee wordt de noodverordening mede in het teken van de coronacrisisbeheersing geplaatst.

Ik betwijfel of burgemeesters in de huidige omstandigheden bevoegd zijn om (in die hoedanigheid) een dergelijke noodverordening vast te stellen. De reden voor mijn twijfel zet ik hierna uiteen. Vooraf merk ik op dat het ook voor burgemeesters die tevens voorzitter zijn van de veiligheidsregio van belang is in welke hoedanigheid zij een noodverordening vaststellen. De noodverordening van de burgemeester moet in de eerstvolgende raadsvergadering worden bekrachtigd op straffe van verval. Voor een noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio geldt dat niet.

Bevoegdheid burgemeester onder de Tijdelijke wet maatregelen covid 19

Op grond van artikel 39 Wet veiligheidsregio’s is in geval van een crisis van meer dan plaatselijke betekenis de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de crisisbeheersing bij uitsluiting bevoegd een aantal in dat artikel genoemde burgemeestersbevoegdheden uit te oefenen. Bij de invoering van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) zijn de meeste van die bevoegdheden, bij wijze van uitzondering op artikel 39 Wvr, weer aan de burgemeester toebedeeld. Dat volgt uit artikel 58d van het tijdelijke hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid. Dat geldt echter op grond van artikel 58d lid 3 Wpg nu juist niet voor de bevoegdheid een noodverordening vast te stellen op grond van artikel 176 Gemeentewet. Daartoe is de voorzitter van de veiligheidsregio tijdens de coronacrisis bevoegd gebleven. Dat die crisis nog gaande is, lijdt naar mijn idee geen twijfel en dat die per definitie van meer dan plaatselijke betekenis is, wordt onderstreept in de memorie van toelichting bij de Twm. Daarin staat:

Waar sprake is van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A, is per definitie sprake van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis. In het kader van het uitoefenen van zijn bevoegdheden krachtens artikel 58d roept (en houdt) de voorzitter dus een regionaal beleidsteam bijeen en legt hij, bijvoorbeeld over de wijze waarop hij met een ontheffingsaanvraag is omgegaan, verantwoording af aan de gemeenteraad op de wijze zoals reeds aan bod kwam in § 2.2 van deze toelichting. (TK 2019–2020, 35 526, nr. 3, p. 28)

De wetgever is er bij de vaststelling van de Twm dus vanuit gegaan dat gedurende de werking van die wet (die immers zijn bestaansrecht ontleent aan het rondwaren van een infectieziekte behorend tot groep A) sprake is van een crisis van meer dan plaatselijke betekenis waardoor artikel 39 Wvr geactiveerd blijft. Deze gedachte zien we ook terug in het beleidskader van het veiligheidsberaad in verband met de inwerkingtreding van Twm.1 Daarin staat vermeld:

Elke veiligheidsregio heeft op grond van artikel 39 Wvr een regionaal beleidsteam (RBT). De voorzitter houdt ook na inwerktreden van de Twm een RBT in stand ten behoeve van zijn roluitoefening en zijn verantwoordelijkheden bij de regionale coördinatie. Artikel 39 Wvr blijft van toepassing, maar geldt niet onverkort (zie artikel 58d, derde lid Twm). Na het inwerkingtreden van de Twm is het RBT met name bestemd voor afstemming en coördinatie. Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio en de andere burgemeesters in de regio om afspraken te maken over de frequentie van bijeenkomsten van het regionale beleidsteam.

Je kunt je afvragen welk verband er moet bestaan tussen de noodmaatregel waartoe de voorzitter van de veiligheidsregio op grond van artikel 39 Wvr bevoegd is en de crisisbeheersing. Zonder daarover uitsluitsel te willen geven, zou ik denken dat de bevoegdheid een noodverordening vast te stellen die expliciet in verband wordt gebracht met de crisisbeheersing, in ieder geval bij de voorzitter van de veiligheidsregio berust.

In de praktijk hanteren veiligheidsregio’s niveaus van operationele en bestuurlijke opschaling die samenhangen met de ernst van een gebeurtenis. Bij een bepaald (niet wettelijk geregeld) niveau (GRIP 4, dat staat voor “gecoördineerde regionale incidentenbestrijdingsprocedure schaal 4”) wordt volgens die systematiek artikel 39 Wvr geactiveerd waardoor de voorzitter de beschikking krijgt over burgemeestersbevoegdheden in zijn regio. Ik zou denken dat afschalen tot een lager GRIP-niveau geen invloed kan hebben op de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever dat gedurende de coronacrisis artikel 39 Wvr geactiveerd is omdat die crisis volgens de wetgever per definitie van meer dan plaatselijke betekenis is.

Conclusie

Noodverordeningen die de crisisbeheersing ten doel hebben, kunnen onder de werking van de Tcm uitsluitend door de voorzitters van de veiligheidsregio’s worden vastgesteld. Misschien is dat in de huidige omstandigheden niet perse de meest praktische oplossing, maar volgens mij wel de door de wetgever gekozen weg.

Heeft u vragen na het lezen van dit stuk, neem contact op met Jan van der Grintenbestuursrechtadvocaat.

Comments are closed.